Draai de bewijslast om als het gaat om digitale verslaving
Toen het boek Generatie angststoornis van Jonathan Haidt verscheen veroorzaakte dit een mediastorm. Veel mensen (mijzelf inbegrepen) reageerden dankbaar: ‘Eindelijk bewijs: sociale media en smartphones zijn schadelijk voor de jeugd!’. Inmiddels blijkt dat Haidt er de kantjes vanaf heeft gelopen. Er circuleert zelfs een pamflet waarin korte metten gemaakt wordt met zijn onderzoeksmethoden: geen causaliteit maar vooral correlatie, selectief in het noemen van resultaten en de uiteenlopende beleving van jongeren onvoldoende meegenomen. Ondertekenaars: tientallen professoren en doctorandussen in digitalisering, pedagogiek en jongerenpsychologie. De theorie dat socials en smartphones samen dé veroorzakers zijn van problemen onder jongeren kan bij het grofvuil. Of toch niet? Veel critici van Haidt kunnen zich namelijk wél vinden in de maatregelen die hij voorstelt: geen smartphones tot de middelbare school, geen sociale media tot 16 jaar en telefoonvrije scholen. Als de overtuiging is dat jongeren beter af zijn met wat digitale vangrails, hoe onderbouwen we dit dan met degelijk onderzoek? Een verenigde groep academici met kennis van jongerenproblematiek én digitalisering zou hier zomaar uitkomst kunnen bieden. Mijn eerste vraag aan hen is een metavraag: hoe belangrijk is waterdicht bewijzen dat sociale media en smartphones schadelijk zijn eigenlijk? We hebben het tenslotte niet over de juiste bedtijd, maar over (wel degelijk bewezen) verslavende producten van een groepje monopolisten. Moet de bewijslast dat deze producten níet schadelijk zijn niet bij hen liggen? Hetzelfde vragen we ook van bijvoorbeeld farmaceutische bedrijven, voedselproducenten en speelgoedfabrikanten.
Jan Bruin