Gigantisme van techbedrijven is een reden tot zorg
De Zeven Zusters, zo werden in de jaren zestig de grote oliemaatschappijen genoemd die dominant waren op de mondiale oliemarkt. Bedrijven als Shell, het latere BP of Exxon drukten hun stempel op de wereldeconomie en niet zelden ook de wereldpolitiek. Zij waren het resultaat van een technologische en maatschappelijke revolutie die begon met de uitvinding van de verbrandingsmotor aan het eind van de negentiende eeuw. Auto’s en dus wegen en dus forensen en dus woonwijken verder van de werkplek, vliegverkeer, mechanische oorlogvoering – de lijst met innovaties en maatschappelijke veranderingen als gevolg van deze revolutie is lang, en de grote oliemaatschappijen drukten op alles direct en indirect hun stempel.
Het doet sterk denken aan de technologische revolutie van nu: de uitvinding van computers en microelektronica (chips) heeft sinds de Tweede Wereldoorlog geleid tot een soortgelijke revolutie met vergaande economische en maatschappelijke gevolgen. Van internet tot smartphones tot kunstmatige intelligentie.
Ook nu speelt een handvol bedrijven de hoofdrol. Hun dominantie is te omschrijven met aantallen innovaties en marktaandelen, maar het makkelijkst in het oog springt de enorme waarde die beleggers aan deze concerns geven.
Deze week bereikte Nvidia, van oorsprong een leverancier van chips en software voor visuele taken van (spel)computers, een waarde van 3.335 miljard dollar (3.100 miljard euro). Daarmee haalde het medegiganten Apple en Microsoft in en was in zijn eentje verantwoordelijk voor een derde van de waardestijging van de Amerikaanse S&P-index waar het deel van uitmaakt. En is het nu anderhalf maal zoveel waard als alle Duitse beursgenoteerde bedrijven bij elkaar, banken, chemiereuzen en autogiganten inbegrepen.
Toezicht en concurrentie lopen gevaar als de financiële slagkracht van techconcern te groot wordt
Nvidia zag zijn chips eerst populair worden bij ‘miners’ van cryptomunten die de rauwe rekenkracht van grafische chips goed konden gebruiken. Nu worden chips van het bedrijf essentieel geacht voor het scholen en grootschalig uitrollen van kunstmatige intelligentie. De verwachte winst, aandelenkoers en beurswaarde van het concern zijn dan ook geëxplodeerd.
Op zich is daar geen probleem mee. Beleggers kennen het bedrijf, en zijn hedendaagse zusters als Apple, Microsoft of Alphabet (Google), zo’n enorme waarde toe. Hooguit kan de stabiliteit van de financiële markten lijden, mochten de beurskoersen weer instorten zoals na de internethype tijdens de vorige eeuwwisseling. Maar omvang en bijbehorende financiële slagkracht zijn niet zonder gevaar. Zij vergroten de politieke en maatschappelijke macht van een bedrijf, en dat in een tijdperk waarin de vraag gerechtvaardigd is of recente ontwikkelingen zoals AI of desinformatie niet meer toezicht en vangrails nodig hebben. Bovendien: aandelen zijn zelf een vorm van ‘geld’ waarmee andere bedrijven kunnen worden overgenomen. Zo kunnen veelbelovende concurrenten worden ingelijfd, of in de knop gebroken.
Opdelen en de nieuwe kleinere bedrijven met elkaar laten concurreren is soms het antwoord geweest: het gebeurde in de Amerikaanse oliesector met monopolist Standard Oil begin twintigste eeuw en in de telecommunicatie met AT&T in de jaren tachtig. De kans daarop is nu klein. In het geopolitieke tijdperk van nu koesteren de grote economische mogendheden hun nationale kampioenen. Dat het gigantisme onder de techbedrijven ongehinderd verder kan floreren is een reden tot zorg.