Gazet van Antwerpen Stad en Rand
NAAR DE ALPENHUT “Mijn assistenten mogen veel, maar de ‘er-is-geen-hoop-meer’gesprekken doe ik zelf. In één minuut zegt een dokter dan dingen die op mensen voor de rest van hun leven een impact hebben” Geert Meyfroidt
MET FATMA TASPINAR & GEERT MEYFROIDT
“En jouw ouders?” “Ik heb heel lieve, zorgzame, beschermende ouders. Mijn papa bedeelde tot voor kort de communie in rusthuizen. Het sociale leven van mijn ouders speelde zich af in de kerkgemeenschap. Toen mijn vader les ging geven aan het Rega-instituut in Leuven, zijn we naar Korbeek-lo verhuisd. Hij was een intens lieve, bezorgde professor. Hij trok het zich persoonlijk aan wanneer een student niet slaagde, gaf hen bijles, deed er alles aan om hen over de streep te trekken.”
“Ik vermoed dat jij dat zachtaardige van je vader hebt?” “Wij hadden een Ford Taunus die twintig jaar is meegegaan tot ik die in de prak reed. Zo voorzichtig zorgde mijn vader voor zijn gerief. Dat heb ik ook wel. Dingen van de hoogste kwaliteit kopen en er dan zodanig zorg voor dragen dat ze eeuwig meegaan. Mijn pa is zo doorgedreven nauwkeurig dat er vroeger soms ruzie van kwam.”
“En nu zijn die jongen van diepgelovige katholieke ouders en de dochter uit een islamitisch gezin een stel.”
Geert: “Geen van onze ouders wist dat wij een koppel waren, we wisten het zelf nog maar amper, toen Dag Allemaal het al publiceerde. Dat was vreselijk.” Fatma: “Mijn ouders waren bang dat professor-dokter Geert Meyfroidt op hen en op hun Turkse cultuur ging neerkijken. Natuurlijk was dat niet zo. Maar het is wel zo dat je eerst mijn ouders graag moet zien, dan mij. Nu heeft Geert zijn vaste plaats aan onze tafel. Tussen mijn vader en de muur, zodat hij niet weggeraakt.”
We gaan langs bij de herdershut van Tito. Wanneer Geert zijn best doet met mijn vriend Italiaans te spreken, spreekt hij een aardig woordje Spaans. Maar de professor en de boer verstaan elkaar perfect.
“Ik zou wel nog wat van zijn kaas lusten”, zegt Fatma. En Tito brengt haar een plank voor een familie van twaalf. Geert en ik drinken er een koud biertje bij. Met een dokter aan de zware buitentafel, met zicht op de indrukwekkende bergen, komt het gesprek uit bij ziektes. Tito heeft een tumor op een ruggenwervel gehad. “Ze hebben me doormidden gezaagd”, zegt hij. De wervel werd weggehaald en door moeren, bouten, metaal en cement vervangen. Met zijn grote boerenhand wuift Tito de herinneringen weg die hem nog steeds angst aanjagen. Hij begint er zelfs van te huilen.
“Je mag me er niet aan doen terugdenken, dokter. Maar vlak voordat ik werd geopereerd, zei de chirurg: ‘Er is dertig procent kans dat je verlamd wakker wordt, en twintig procent dat je in een rolstoel belandt.” Geert: “Maar nu gaat het uitstekend met je, zie ik. Je hebt waarschijnlijk lang moeten revalideren?”
Tito: “Aan toestellen staan sleuren en zo, met een knappe verpleegster naast me? Eén keer ben ik gegaan. Daarna heb ik het slechtste gedaan wat je na een rugoperatie kan doen: ik ben weer op mijn tractor geklommen, en op mijn motorfiets om van mijn stallen naar de bergweiden te rijden.” Hij lacht alweer.
Geert: “Ik geloof dat dat de beste mogelijke vorm van revalidatie is: gewoon doorgaan en op je tanden bijten.” Achteraf zegt Geert: “Ongeloof lijk. Dit verhaal te mogen horen is een groot geschenk voor me. Het toont maar hoe universeel gevoelens zijn, of je nu een professor of een landbouwer bent.”
“Mijn lief is toch echt een prijsbeest, he”, zegt Fatma trots. “Ik vind mij hem soms niet waard.”
Ik zeg: “Wat bedoel je? Als Geert het prijsbeest is, dan ben jij maar het stalmeisje?” Fatma: “Ja, ik heb hoog gemikt, hé?”
Fatma bereidt het avondeten op de houtkachel. Pasta met look en tomatensaus, met geraspte kaas erdoor, en pittig gekruid. Daarnaast een heerlijk slaatje van coeur de boeufs. Zelfs Tito, voor wie de keuken van zijn grootmoeder nog steeds de enige goede keuken is, mompelt dat het eten ottimo is. Wanneer hij zijn bord heeft leeggegeten komt de Turkse mama in Fatma boven. “Kom, eet nog wat.” “Nee, nee, echt. Ik barst bijna open.”
“Tut, tut, hier, een klein schepje maar.”
En ze schept hem nog genoeg voor drie mannen bij.
Tito wijst naar Fatma en vraagt me: “Zij is dus een echte Signorina Buonasera?” Een ‘Mevrouw Goedenavond’ is een volkse naam voor een nieuwsanker. Hij snapt het niet goed. In Italië zijn nieuwslezeressen geblondeerde vrouwen met opgespoten lippen en een decolleté als de poort naar de hel.
Ik zeg: “Ze is ook verslaggeefster en maakt haar eigen reportages over criminaliteit.” Om hem te bewijzen dat we heus de waarheid vertellen, speelt Fatma een toneeltje alsof ze het nieuws van de avond voorleest.
Het is nacht. Zo stil als ik maar kan, sluip ik uit het stapelbed om een plas te maken.
“Mag ik mee?”
Hu?
“Ik ben te bang om alleen buiten te gaan.”
En zo komt het dat ik op een ijskoude nacht, buiten op de hoogste alpenweide van Val di Togno, sta te rillen tot Fatma Taspinar pipi heeft gedaan op het Frans toilet dat een eindje van onze berghut vandaan ligt.
TERUG NAAR DE RIFUGIO
Geert zit al aan tafel bij het licht van zijn smartphone te lezen wanneer ik vroeg in de ochtend wakker word. We zetten samen koffie, maken het ontbijt, praten in stilte.
“Mijn assistenten mogen veel, maar de ‘er-is-geen-hoopmeer’-gesprekken doe ik zelf. In één minuut zegt een dokter dan dingen die op mensen voor de rest van hun leven een impact hebben. Ik houd er daarom rekening mee wie voor me zit. Een gelovig iemand? Intelligent? Emotioneel? Mijn aanpak is sowieso: begin met de conclusie. ‘Ik heb slecht nieuws. Er is geen hoop meer.’ Na die woorden valt de informatieverwerking bij veel mensen al stil. En ik wil absoluut vermijden dat mensen mijn kantoor buiten stappen en elkaar vragen: ‘Wat heeft hij nu alweer gezegd?’, of erger nog: dat ze nog hoop koesteren om
“Fatma kan zich op de vreemdste momenten uitschakelen. Dan staan we klaar voor een etentje, jassen aan, maar verlies ik haar een seconde uit het oog en vind ik haar terug in de sofa, met een dekentje over haar heen” Geert Meyfroidt
ik niet duidelijk genoeg ben geweest. Dus wind ik er geen doekjes om: ‘Dit is het einde van ons kunnen.’”
Fatma blijft maar slapen. Of doet ze maar alsof? Ik ken er de perfecte test voor.
“Vertel eens over jullie eerste kus?”, vraag ik luid aan Geert. “Op een parking op weg naar Parijs”, zegt hij even hard. Fatma reageert niet. Ze slaapt dus echt.
Ik zeg: “Als intensivist, de arts op intensieve zorgen, beslis jij soms over leven en dood.” Geert: “Zo zie ik dat niet. Maar onze mogelijkheden om iemand in leven te houden zijn niet onbeperkt. En dan moeten we wel beslissen over het waardige einde van een patiënt, er in de eerste plaats rekening mee houdend wat die zelf zou gewild hebben.”
Hij vertelt het verhaal van een familie die uit religieuze overwegingen niet anders kon dan hem te vragen het leven van een hersendode patiënt te blijven rekken, ook al waren het enkel de machines die hem in leven hielden. “Gelukkig vaardigden ze iemand af die me omfloerst kwam zeggen: ‘Wij zullen even naar de cafetaria gaan, doet u dan maar wat u onvermijdelijk acht.’”
Het is intussen halftien. Fatma slaapt nog steeds. De man die de hare is, maakt haar zachtjes wakker.
“Wil je een koffie, liefje?” “Mmm, mmm.”
“Is dat een ja of een nee?” “Mmm, mmm.”
“Nee dus?” Uiteindelijk klautert ze van ondat der haar dekens.
“Jullie zijn gewoon oude venten die jaloers zijn omdat ik zo goed heb geslapen”, lacht ze. Om haar terug te plagen, vertel ik haar dat Geert me in geuren en kleuren heeft verteld over hun eerste kus.
Ze is op slag klaarwakker. “Wàt? Dat meen je niet. Dat ga ik je doen schrappen”, zegt Fatma. Ze gaat door: “Op weg hier naartoe hebben Geert en ik afgesproken dat hij mij geen moment alleen zou laten. Zodra jij een stilte zou laten vallen, zou ik die anders met mijn geheimen hebben opgevuld. En nu is hìj het die dat van die eerste kus heeft gelost?”
Ze keert zich poeslief naar haar dokter. “Liefje, wil jij een boterham smeren voor mij?” Geert: “Maar wel aan tafel opeten, hoor.”
Dan keert ze zich weer tot mij: “En jij mag geen foto’s van me maken tot we weer beneden in de Rifugio zijn, want ik zie er niet uit.”
Ik zeg: “Je begint je inderdaad een beetje als een diva te gedragen.”
Fatma glundert: “Eindelijk! Zie je wel dat ik het kan?” Nadat we de berghut hebben opgeruimd en Geert de veters van zijn vrouw heeft dichtgeknoopt, beginnen we aan de afdaling naar de Rifugio. Onderweg naar beneden hebben we het opnieuw over conflicten, deze keer binnen hun eigen relatie.
Geert: “Fatma en ik willen alles bespreekbaar houden en elke twijfel uitspreken. Daar heb je wel wat intellectuele bagage voor nodig. Maar ik durf te zeggen dat we de maturiteit hebben om oplossingen te zoeken voordat er ruzie van komt.” Fatma: “We hebben al dwaze ruzies gehad hoor, van het genre ‘Oh jongen!’ – ‘Nee! Oh jongen gij!’ – ‘Bol het af!’ – ‘Ik ben al weg!’ – ‘Ga dan!’ – ‘Nee, ga jij!’ Zo van die ruzies zonder onderwerp, bekvechten dat nergens op slaat.”
Geert: “Maar meestal brengen we elkaar tot rust. Als zij een lastig woelwater is, dan kan ik haar kalmeren. En omgekeerd. Als ik ambetant loop, sust zij mij. We kunnen goed switchen in die verzorgende rol. Zo zijn wij meestal onze ruzies te snel af.” Fatma: “Geert is één keer boos uit onze auto gestapt. We waren op weg naar een feestje.” Geert: “Dat was uit onmacht.” Fatma: “Hij is tien kilometer terug naar huis gestapt.” Geert: “Drie kilometer, liefje.” Fatma: “Ik heb hem gezegd dat hij dat geen tweede keer moest wagen of dat het gedaan zou zijn.”
Geert: “Als we nu op een ruzie afstevenen gaan we meteen op zoek naar hoe we op dat punt gekomen zijn. Dat praten we dan uit.”
Fatma: “Het is een cliché als een huis, maar wij gaan niet met ruzie naar bed. Ik ben geen kwaaie, hé, Geert?”
Ik gooi ertussen: “Wel een felle.”
Fatma: “Ik ben constructief en verbindend.”
Ik: “En waarover gaan die ruzies dan?”
Geert: “Gisteren, in het vliegtuig, onderweg naar Italië ...” Fatma: “Ik wilde aan het raampje zitten. Ik vond dat Geert in het midden moest zitten.” Geert: “Maar ik zat er al en het zou een heel gedoe geweest zijn plaatsen te wisselen en zo.” Fatma: “Ik was echt pissed. Ik wilde graag slapen en mijn hoofd op zijn schouder leggen, maar nee, daar was ik te koppig voor.”
En dan komen we terug in de Rifugio en zinkt mijn reportage weg in een prachtige warboel van een typische familiebijeenkomst. En dat is niet erg. Want ik vind het antwoord op alle vragen die ik niet heb gesteld in hoe Fatma voor mijn kleindochter een tekening maakt en hoe Geert een ander kleinkind helpt drankjes te bedienen. Hoe ze beiden een echte plaktattoo laten zetten, zij in haar hals, hij op zijn bovenarm. Hoe Fatma op haar laptop aan mijn dochter toont hoe Het journaal in elkaar wordt gesleuteld en haar moeder opbelt om het recept van netelsoep voor mijn schoonzoon te vragen. Tijdens het avondeten maakt ze een kopie van haar tekening voor een andere kleindochter die wat jaloers werd, en daarna knutselt ons nieuwsanker een quiz in elkaar. Wanneer een van de vragen over de Turkse superster Tarkan gaat, laat ze zijn wereldhit Kiss kiss door de Rifugio schallen en zingt ze uit volle borst mee: “Takmı koluna elin adamını - Beni orta yerimden çatlatıyor - A zında sakızı i irip
i irip - Arsız arsız patlatıyor.” De crimireporter doet er de juiste dansbewegingen bij.
De quiz wordt gewonnen door professor-dokter Geert Meyfroidt. Het lot wees mij aan als zijn teamgenoot. Maar hij is echt wel De slimste mens ter wereld, dus hoefde ik niet mee te spelen. Zo kon ik met de breedst mogelijke glimlach toekijken hoe deze ‘Berghut’-reeks op de mooist mogelijke manier onder de zeespiegel verdween.