Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Als ik er straks niet meer ben, zijn jullie de getuigen”
Waarom Holocaust-overlever Simon Gronowski (92) ook op de 505-concerten zijn verhaal doet
Tussen al het muzikaal geweld zondag op het Sint-jansplein staat een opvallende naam: Simon Gronowski (92). De Brusselse advocaat en jazzpianist overleefde de Tweede Wereldoorlog omdat zijn mama hem op 19 april 1943 op het goede moment van de trein naar Auschwitz liet springen. Na de oorlog zweeg hij zestig jaar, tot hij besefte dat het zijn missie was om zijn verhaal te vertellen. “Ik ben blij dat je gekomen bent. Alle overlevenden zullen uitsterven, maar de herinnering moet blijven.”
Een korte toespraak, misschien een stukje pianomuziek. Simon Gronowski is bescheiden als we hem vragen wat hij zondag in Antwerpen wil brengen op het podium van de concerten voor menselijkheid. Bart Peeters? Laura Tesoro? Selah Sue? Kent hij niet. Maar vraag hem of hij nog piano speelt en Simon Gronowski speelt het ene jazznummer na het andere in zijn herenhuis in Elsene. Zijn elektrische piano staat voor het raam op de begane grond. In coronatijd speelde hij met de vensters open. Buiten bleven toevallige passanten verwonderd staan luisteren, omdat die muziek zo doorleefd gespeeld werd. ‘What a wonderful wordl’ van Louis Armstrong is een van zijn favorieten, maar zijn repertoire is veel uitgebreider dan dat.
“Mijn zus Ita, dat was pas een goede pianiste”, vertelt Simon. “Zij was niet alleen de beste op school in Grieks en Latijn, maar speelde ook heel goed Rachmaninov, Chopin, Beethoven, noem maar op. Er is voor mij geen leven mogelijk zonder muziek. Als ik speel, dan is het ook ter ere van haar. Ze was zeven jaar ouder dan ik en had de Belgische nationaliteit al. Daarom is ze pas later op transport gezet naar Auschwitz. Na aankomst is ze meteen vergast.” Simon Gronowski denkt nog elke dag aan haar, aan zijn mama en zijn papa, die allemaal de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd. 14 jaar was hij, toen hij er helemaal alleen voor stond, amper een jaar na de bevrijding. Zijn moeder en zus werden vermoord in Auschwitz, al hoopte hij toen nog dat ze zouden terugkomen, en zijn vader stierf in juli 1945 van verdriet na het zien van de beelden van de concentratiekampen en de bergen lijken die de geallieerden daar hadden aangetroffen.
Verklikt
“Ik was elf jaar toen we werden opgepakt bij een razzia op 17 maart 1943”, vertelt Simon Gronowski als hij op zijn stoel aan zijn statige bureau is gaan zitten. Zijn schouders zijn krom, zijn lichaam fragiel, maar zijn stem is krachtig. “Op dat moment zaten we al ondergedoken in een appartementje in Sintlambrechts-woluwe. Mijn vader had vroeger in de mijnen gewerkt en daarna lederwarenwinkel Chez Sally geopend in Etterbeek. Damestassen, portefeuilles en zo meer.”
“Iemand moet ons verklikt hebben, maar ik heb nooit geweten wie. We zaten aan het ontbijt toen de bel ging. Eén keer, twee keer, drie keer. De koffie stond op tafel en mijn zus maakte voor mij een boterham met confituur. Mijn moeder verstijfde toen de Gestapo binnenkwam. Ze vroegen haar papieren en sommeerde haar om haar koffer te maken en mee te komen. Ook de kleine?, vroeg mijn moeder en wees naar mij. De mannen knikten.”
Zijn vader Léon was niet thuis omdat hij door een longaandoening in het ziekenhuis lag. Zijn moeder Chana ging met de twee kinderen mee naar het hoofdkwartier van de Gestapo in de Louizalaan, waar ze eerst in cellen in de kelder werden opgesloten voor ze naar de Dossinkazerne in Mechelen werden gebracht.
“We hebben daar een maand gezeten, in een slaapzaal met minstens honderd mensen. Mannen, vrouwen, kinderen, allemaal door elkaar. Het was daar verschrikkelijk. We sliepen op stromatrassen en de bedden waren van hout, drie boven elkaar. De nazi’s gaven ons amper eten, maar onze vrienden gaven pakketten met voedsel af.”
Op 19 april werd de kleine Simon, nummer 1.234, samen met zijn moeder, nummer 1.233, en meer dan 1.600 andere Joden op Transport XX gezet. “Het was een veewagen, met stro op de grond, waar we met vijftig mensen bijeen gepakt zaten. Er werd gehuild en geroepen. Ik begreep niet wat er gebeurde. Ik was een welpje uit Etterbeek, dat was mijn belevingswereld, en zonder het te weten was ik ter dood veroordeeld. Die trein zou mij naar mijn executie brengen.”
Uit de trein gesprongen
Simon Gronowski had het geluk dat uitgerekend zijn transport gesaboteerd zou worden door Youra Livschitz, Jean Franklemon en Robert Maistriau, die de trein overvielen ter hoogte van Boortmeerbeek. “Helden waren het, het is de enige keer dat er een deportatietrein is aangevallen.” Met een stormlamp die bedekt was met rood papier deden ze de trein stoppen en braken ze een van de wagons open, waardoor er al zeventien mensen konden ontsnappen. In totaal ontsnapten er die nacht 121 mensen aan deportatie.
“Ik probeerde een beetje te slapen in de trein, in de armen van mijn moeder, tot ze me op een bepaald moment wakker maakte. De drie weerstanders hadden niet onze wagon opengebroken, maar bij ons zaten er mensen die zelf gereedschap hadden meegesmokkeld en van binnenuit de deur hadden geopend. Mijn moeder pakte me bij de hand en bracht me naar de deur. Twee, drie mensen sprongen. Daarna was het mijn beurt. Mijn moeder hield me vast bij mijn schouders en mijn kleren en liet me zachtjes zakken tot ik met mijn voeten op de treeplank stond.”
“Eerst durfde ik niet te springen. Mijn
moeder zei nog in het Jiddisch: de trein gaat te snel. Dat zijn de laatste woorden die ik van mijn moeder gehoord heb. Toen de trein vertraagde, sprong ik toch. Ik kwam zacht neer en voelde geen pijn. Iets verderop kwam de trein tot stilstand, een groot donker gevaarte in de nacht. De trein spuwde stoom uit en floot. Mijn eerste reflex was teruggaan naar mijn moeder, naar onze wagon, maar ik zag de bewakers mijn richting uit komen en schieten. Ze schreeuwden in het Duits. Toen heb ik me omgedraaid en ben ik de andere kant op gelopen.”
Het zou zijn redding worden. Heel de nacht zwierf Simon rond, door bossen en velden, tot hij ’s morgens in het dorp Berlingen aankwam. “Ik koos een arbeidershuis om aan te bellen, want ik wist dat de grote huizen vaak bezet werden door de Duitsers. Niemand mocht weten waar ik vandaan kwam, dus vertelde ik de vrouw die opendeed dat ik met kinderen gespeeld had en verloren was gelopen. Dat was natuurlijk een raar verhaal, want hoe kwam een kind uit Brussel tachtig kilometer verderop in Limburg terecht?”
“Haar buurman was veldwachter, en hij bracht me met de fiets naar de rijkswachter. Ik was heel bang. Eerst wist hij nog niets van de trein, maar erna had hij het gehoord van collega’s en zei hij: ik weet alles, je bent vast ontsnapt uit de trein die Joden naar Duitsland brengt, maar je moet niet bang zijn. Ik ben een goede Belg en ik zal je beschermen. Toen ben ik wenend in zijn armen gevallen.” Hij mocht nog in bad om de modder van zijn kinderlijf te spoelen, kreeg andere kleren aan en werd op de trein gezet naar Schaarbeek, waar hij via zijn scoutsvrienden met zijn vader herenigd werd. “Nog zeventien maanden heb ik moeten wachten op de bevrijding. Ik zat in die periode ondergedoken bij een katholiek gezin dat me heeft behandeld als hun eigen kind. Ik wist zeker dat mijn zus en mijn moeder zouden terugkeren, want ik geloofde in God. Ik bad zelfs tot twee goden, de Joodse en de katholieke, omdat ik dacht dat ze dan sneller zouden terugkomen. Pas eind 1946, toen mijn vader al meer dan een jaar gestorven was, heb ik begrepen dat ik hen nooit meer zou zien. Sindsdien ben ik een atheïst, al bekritiseer ik niemand die wel in een god gelooft.”
Alleen op de wereld
“We zaten aan het ontbijt toen de bel ging. Eén keer, twee keer, drie keer. De koffie stond op tafel en mijn zus maakte voor mij een boterham met confituur. Mijn moeder verstijfde toen de Gestapo binnenkwam” Simon Gronowski
Holocaust-ovelever
Simon Gronowski was na de dood van zijn vader in juli 1945 alleen op de wereld. “Ik heb nog twee jaar in een gezin gewoond, en daarna ben ik op de zolder van het huis van mijn vader gaan wonen. Ik verhuurde de rest van het huis, en zo heb ik mijn studies betaald. Op mijn 23ste was ik dokter in de rechten en advocaat. Ik wilde dat mijn ouders tevreden zouden zijn over mijn leven.”
Hij ontmoette zijn vrouw, kreeg twee dochters en later nog vier kleinzonen. De eerste zestig jaar sprak hij nooit over zijn ontsnapping uit de trein en de ontberingen tijdens de oorlog. Pas nadat een onderzoeker hem had geïnterviewd en een uitgever hem had overtuigd om een boek te schrijven, veranderde dat. “Het boek, dat in 2002 uitkwam, heeft mij niet veranderd maar mijn leven wel. Sindsdien word ik overal uitgenodigd om te komen spreken. Niet alleen in België, maar ook in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Amerika. Het voelt als mijn opdracht om dit verhaal te blijven vertellen, om mensen bewust te maken van het gevaar van extreemrechts. Dat is de wieg van de haat, van het fascisme, racisme en antisemitisme waar ik slachtoffer van ben geworden. Zonder extreemrechts had ik mijn familie niet op zo’n gruwelijke manier verloren. Ondertussen dragen ze pakken en stropdassen, maar ze blijven gevaarlijk.”
Zoon van een nazi
Zelf wil Simon een hoopvolle boodschap brengen. “Ik heb veel verdriet gehad, maar haat, nee. Dat is een ziekte.” Hij lijdt onder alle nieuwsberichten over oorlog, in Oekraïne en in Israël en Gaza, maar ook daar zal ooit vrede zijn, zegt hij. “Ik kies geen partij, ik houd van Israeliërs en van Palestijnen, ik kies de kant van de slachtoffers. Ik geloof in de mens. Hoeveel oorlogen hebben Duitsland
“Pas eind 1946, toen mijn vader al meer dan een jaar gestorven was, heb ik begrepen dat ik mijn moeder en mijn zus nooit meer zou zien. Sindsdien ben ik een atheïst, al bekritiseer ik niemand die wel in een god gelooft”
Simon Gronowski
Holocaust-overlever
en Frankrijk al uitgevochten? En toch leven ze nu in vrede naast elkaar.” In 2012 leerde Gronowski via een jongen van zestien die zijn boek gelezen had, Koenraad Tinel kennen. De kunstenaar groeide op in een nazi-gezin, en zijn vader nam nooit afscheid van die ideologie. “Koenraad was 6 toen de oorlog uitbrak, dus hij had er niets mee te maken, maar hij droeg ook dat gewicht en dat leed op zijn schouders. We zijn vrienden geworden, broeders zelfs.”
“Ik heb ook zijn broer Walter ontmoet, die nazi-cipier was in de Dossinkazerne en die ons onder de bedreiging van de loop van zijn geweer naar die beestenwagens heeft geleid. Ik zag een zieke oude man die mij smeekte om hem te vergeven. Hij was oprecht. Ik heb hem in mijn armen genomen en hem vergiffenis geschonken.”
Het blijft ongelofelijk hoe accuraat en gedetailleerd Simon Gronowski kan vertellen over gebeurtenissen van meer dan tachtig jaar geleden. Hij is een van de laatste getuigen die nog zelf kan navertellen wat er in de oorlog gebeurd is, en die blíjft vertellen over de gruwel. Hoe vaak al? “Minstens duizend keer, misschien meer”, zegt hij. “En ik blijf het doen. Nog vijftig jaar als het nodig is.”
Hij lacht, beseft dat zijn lichaam misschien niet zo sterk is als zijn geest. Zijn ogen staan helder en kijken me recht aan. “Ik ben blij dat je gekomen bent. Ik moet dit doen. Nu ben jij mijn getuige, net als alle andere mensen die mijn verhaal gehoord hebben. Als ik er straks niet meer ben, zijn jullie de getuigen.”