Slavernijwet kan beursgang Shein verhinderen
UITBUITING Het Chinese kledingbedrijf Shein wacht op goedkeuring om op de Londense beurs te gaan. Oeigoerse dissidenten hopen dat de Britse antislavernijwetten dat verhinderen.
De aanvraag voor een beursgang van Shein, het van oorsprong Chinese bedrijf dat bekendstaat om zijn extreem goedkope kledij, lijkt opnieuw wat complexer te worden. Voor de zomer diende het bedrijf in alle discretie een dossier in bij de Britse Financiële Autoriteit. Zo hoopt Shein, dat volgens inschattingen 50 miljard dollar waard zou zijn, vers geld op te halen bij de Londense kapitaalmarkt.
Maar de actiegroep Stop Uyghur Genocide (SUG) heeft een dossier ingediend bij de Britse beurswaakhond. De groep zegt bewijs te hebben dat Shein samenwerkt met door de Chinese overheid gerunde detentiekampen, waar Oeigoerse dwangarbeiders katoen plukken die verwerkt wordt in kledij van Shein.
Belangrijke testcase
De klacht zou een serieus obstakel kunnen worden voor het bedrijf. Meteen is het ook een test voor de Britse wet tegen moderne slavernij. Die grensverleggende wet werd in 2015 ingevoerd om bedrijven verantwoordelijk te houden voor dwangarbeid of slavernij in hun aanvoerketen. In 2018 schatte de Britse overheid dat slavernijpraktijken “de Britse economie elk jaar 4,3 miljard pond kosten”. Toch ligt de wet ook onder vuur omdat ze tandeloos zou zijn, en amper tot vervolgingen zou leiden. Nooit eerder werd een bedrijf op basis van deze wet verhinderd om naar de financiële markten te trekken.
In de Verenigde Staten, waar het bedrijf aanvankelijk een beursgang plande, lijkt Sheins poging alvast dood en begraven. De eisen van de Amerikaanse beurswaakhond bleken te streng. Daar stuitte het bedrijf op strenge douanewetten die alle katoenimport uit Xinjiang verbieden.