Toegang tot de rechter belangt ons allen aan
Het Hof van Cassatie gaat in het arrest over Animal Rights voorbij aan de evolutie in wetgeving en rechtspraak, menen vier rechtsprofessoren.
Terwijl een van ons op een congres in Luxemburg aan het publiek uitlegt hoe het procesrecht meer en meer wordt ingezet – ook door de Europese Unie – voor het behartigen van collectieve belangen, kruipen academische collega’s op het thuisfront in de pen om de verdediging op te nemen van wat zij omschrijven als een ‘juist’ oordeel van het Hof van Cassatie.
Het cassatiearrest van 11 juni, dat aan de vereniging Animal Rights de mogelijkheid ontzegt om als burgerlijke partij in rechte op te treden omdat die vereniging volgens het Hof van Cassatie geen blijk geeft van een ‘eigen belang’, strookt volgens de collega’s met het bestaande recht. Slechts door een drogredenering kan men volgens hen tot een ander besluit komen, en dan dreigt – horresco referens – het scenario waarin een vereniging die “Europa weer Europees” wil maken, schadevergoeding kan vorderen van wie zich illegaal op Belgisch grondgebied bevindt.
Aan onze studenten burgerlijk procesrecht leggen we steevast uit dat het Hof van Cassatie begin jaren 80 met de zogenaamde Eikendael- en Neerpede blijft-arresten het belang dat vereist is om in rechte op te treden zo interpreteerde dat dit belang “persoonlijk en rechtstreeks” moet zijn. Dat een rechtspersoon een statutair doel nastreeft, kwalificeert volgens het Hof niet als ‘eigen belang’, “nu toch eenieder gelijk welk doel kan opvatten”.
Die opvatting kwam het Hof op veel kritiek te staan. Juridisch-technisch, omdat het Hof hiermee ontvankelijkheid en gegrondheid van een vordering op een hoopje gooit. Maar ook principieel: door de rechtspolitieke keuze van het Hof van Cassatie om het nastreven door een vereniging van haar statutair doel niet als een eigen belang te willen zien, waren verenigingen die collectieve belangen nastreefden van toen af aangewezen op een machtiging van de wetgever.
Zo riep de wetgever in 1993 voor milieuverenigingen de mogelijkheid in het leven om in rechte op te treden tot bescherming van het leefmilieu. Twee decennia later – België was inmiddels partij geworden bij het Verdrag van Aarhus, dat de toegang tot de rechter in milieuzaken waarborgt – leek het Hof van Cassatie geneigd om water bij de wijn te doen door alvast in milieuzaken het ‘eigen belang’ van een vereniging soepeler in te vullen.
Maar door de wildgroei aan wettelijke machtigingen was de kwestie inmiddels ook op het bord van het Grondwettelijk Hof beland, dat een discriminatie zag in het ontbreken van een vorderingsmogelijkheid voor verenigingen die fundamentele rechten behartigen. Voor die verenigingen riep de wetgever in 2018 in ons Gerechtelijk Wetboek met artikel 17 een veralgemeende mogelijkheid tot procederen in het leven.
Als de collega’s dus schrijven dat het Hof van Cassatie anno 2024 in overeenstemming met het ‘bestaande recht’ beslist dat Animal Rights met het door haar nagestreefde statutaire doel van collectieve aard geen eigen belang heeft, dan mag dat misschien wel stroken met de rechtspraak van het Hof van begin jaren 80, maar dan gaan zij voorbij aan de evolutie die zich sindsdien in wetgeving en rechtspraak heeft voorgedaan. Zij geven zelf aan dat de voorbije decennia verenigingen vele rechters hebben kunnen overtuigen om hen op die basis geen procedeermogelijkheid te ontzeggen. Ontvankelijkheid impliceert overigens nog geen gegrondverklaring van de vordering.
Het is net omdat de overheid in vele omstandigheden niet aan het handhaven van doelstellingen van algemeen belang toekomt (het zogenaamde ‘handhavingstekort’), dat aan private rechtspersonen meer en meer dergelijke taken worden toegekend. De class action-wet die in het leven werd geroepen (denk aan Dieselgate) en de pas recent door de Belgische wetgever omgezette EU-richtlijn inzake representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten, zijn daar schoolvoorbeelden van.
Door vast te houden aan het begrip eigen belang dat het destijds zelf in het leven riep, maakt het Hof van Cassatie dus ook een rechtspolitieke keuze waarop het wel degelijk mag worden aangesproken.
Het Hof van Cassatie gooit ontvankelijkheid en gegrondheid van een vordering op een hoopje
De slotboodschap van de collega’s dat de wetgever maar aan de bak moet indien hij verenigingen die procedeermogelijkheid toch wil gunnen, strookt dan weer niet met wat de wetgever al in 2018 deed door aan artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek een tweede lid toe te voegen. Net door die bepaling afhankelijk maken van de voorwaarde dat er voor elk fundamenteel recht ook een recht op toegang tot de rechter moet zijn gestipuleerd, maakt het Hof van Cassatie van die nieuwe bepaling een lege doos.
Paul Lemmens, die jaren later Belgisch rechter in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg zou worden, schreef destijds als assistent burgerlijk procesrecht volgende kritische woorden over de Eikendael- en Neerpede blijft-arresten: “Met die uiting van een rechtspolitiek beleid kan niet ingestemd worden. Rekening houdend met het feit dat het recht van toegang tot een rechter een fundamenteel recht is, waaraan zo weinig mogelijk beperkingen mogen worden gesteld, moet integendeel aangenomen worden dat een vereniging, die optreedt ter verdediging van de belangen die zij zich statutair tot doel heeft gesteld, een voldoende belang heeft, in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek.” Dat we die analyse veertig jaar later nog steeds woordelijk kunnen en moeten hernemen, is een slechte zaak.