Wandelen zonder de Atlas
Waar strijkt de avontuurlijke hiker het liefst neer? In de zomer brengen we u elk weekend het reisverslag van een voettocht die ons hart sneller deed slaan. Deze keer: Lieve Van de Velde trok door het Saghro-gebergte en bewijst dat Marokko meer is dan de Atlas en Marrakech.
“Ah, in de Atlas.” Het is de reactie die je negen op de tien keer krijgt wanneer je aan iemand vertelt dat je gaat hiken in Marokko. Raar is dat niet. Allicht niet. De Atlas is een krak in marketing, heeft met de Toubkal en de M’goun de hoogste bergen in huis, ligt op nog doenbare afstand van Marrakech en heeft zo zijn eigen handelsmerk, iconisch haast: tegen een bergwand geplakte oker- en oranjekleurige dorpen, watervallen, hier en daar een verdwaalde palmboom, kronkelende, steile bergpaadjes. Prachtig, echt. Geen kwaad woord over de Atlas.
En toch antwoord ik niet iets à la “Ja, tuurlijk, in de Atlas!” Want het is niet daar waar mijn allerlievelingstocht loopt. Die ligt in de Saghro of, zoals ze het in Marokko zeggen, Jbel Saghro ( jbel betekent berg), een bergketen onder Ouarzazate, en dus onder de Hoge Atlas, ten oosten van de Anti-Atlas, en nog boven de Sahara, tussen de valleien van de rivieren Dadès en Drâa. Ik wandelde er een eerste keer op mijn zoveelste reis door het land, deed dezelfde zesdaagse vorig jaar nog een keer als groepsbegeleider voor een reisorganisatie, volgend jaar wellicht nog een keer en ik wed er mijn dagrugzak op dat ik hem dan later nog wel eens doe. En dan nog eens.
Landschapsdramatiek
Wat is die x-factor? Ik vraag het me af terwijl we er wandelen. In elk geval niet het gebruiksgemak. Of misschien net wel, denkt de dwarsdenker in mezelf. De Saghro laat zich niet makkelijk kennen. Geen bewegwijzerde wandelcircuits, geen gîtes of campings onderweg, amper een dorp, dus ook geen winkeltje, geen blikjes frisdrank uit de koeltoog, geen schaduwrijke bossen, geen watervallen om zot onder te doen. Als landschappen konden praten, zou de Saghro blaffen, niet spinnen. Pure verlatenheid is het, al klinkt ‘desolaat’ om een of andere reden toepasselijker. Vulkanische kleuren, grijze, zwarte pieken, stenige plateaus, wegen die soms kilometerslang over een zwart steenkoolveld lijken te lopen. Het is van een soberheid die Midden-aards aandoet.
En dan plots verandert alles en gaan alle blikken naar omhoog: een metershoge rots doemt voor ons op: de Bab ’n Ali, letterlijk vertaald: ‘de poort van Ali’. Rotsen die er volgens de lokale nomaden uitzien als twee poortwachters, aan de ene kant zou je in de stenen een man kunnen zien, aan de andere kant een vrouw met kinderen. Suikerkegels, lacht onze gids. Want hun vormen lijken op de hompen suiker die de Marokkanen gebruiken in hun muntthee.
Het is daar, in de buurt van Tamazirt, dat we op de derde nacht onze tenten opzetten. Onder duizenden sterren. De meest magische nacht ooit. Marlboro country. Het zijn woorden die wel vaker vallen tijdens onze tocht. Met de grillige rotsen, canyons, tafelbergen en uitkijkpunten heeft het hier veel weg van een westerndecor, zij het dan met hier en daar een verlaten ruïne van een kasbah. Okerkleurig, brokkelig, en
toch die karakteristieke vorm, tegen de duistere kleur van de bergen, met dan een knalgroene palmboom ernaast, en in de verte de besneeuwde toppen van de Hoge Atlas. Ook dat is een schilderij dat zich in mijn geheugen kerft. En ook dat is een reden om terug te komen.
Droger en droger
Maar het is niet allemaal alhamdulillah. Wat op wereldschaal gebeurt, zie ik ook hier. Waar bij mijn vorige passage de moestuinen en de al kleinschalige velden in de occasionele oases er nog groen bij lagen, ogen ze nu geler en triest. Ik hoor verhalen van waterputten die alweer meters dieper moeten gegraven worden om nog minder water boven te halen, ik hoor geklaag over hoe het allemaal politiek is, hoe in Ouarzazate de dam over de Drâa geregeld afgesloten wordt, zodat het water gereserveerd blijft voor de stedelingen. Ik hoor verhalen over mensen die weg trekken uit de regio en noodgedwongen naar de stad verhuizen, omdat er voor landbouw geen plaats meer is. Het is de andere kant van de medaille die ik hierboven beschreef, de andere kant van wat mijn droomhike is.
Voetkussens
We stappen zo’n zes tot zeven uur per dag, de ene dag goed voor 16 kilometer, een andere dag 20 of 22, met hoogtemeters die schommelen tussen de 400 en 700. De moeilijkheidsgraad zit hem eerder in de ondergrond dan in de hoogtes of de afstand. De velden van losliggende stenen die we geregeld over moeten, zijn dodelijk voor mijn voeten. Elke stap voelt als een prinses-op-de-erwtervaring. Doordat mijn wandelschoenen een week eerder, op een andere trekking in Marokko, de geest gegeven hebben, heb ik in zeven haasten in de enige sportwinkel die in Marrakech te vinden was, een noodpaar moeten kopen. En die shoes hebben duidelijk niet de zolen die mijn voeten hier nodig hebben. Na een paar dagen moet ik amper naar mijn voetzolen wijzen of de pijn begint al te zeuren. Plots besef ik hoe westers-verwend ik klink. Onze Marokkaanse kok doet de tocht op afgedragen sportschoenen, elke keer opnieuw.
Tajine en eitjes
Hij is trouwens een schat, Youssef, de kok. Hij hoort bij de minicrew die elk keer meegaat. Want de Saghro doe je niet alleen. Ik toch niet. We hebben een gids mee, een paar ezels voor bagage, tenten en kookgerei. En een kok. Je moet de bergen kennen, de mooiste kampeerplekken weten liggen, de weg vinden, het weer kunnen lezen. En oké, het kan misschien net zo goed met wat droge wandelvoeding en een geoefende kaartlezer in het gezelschap, maar ik doe het liever met een gids en kok. Dit is nog altijd een arme regio, en deze vorm van toerisme is voor hen economisch belangrijk. De kok en gids zijn ook een mooie brug naar de lokale bevolking, nomaden die enkel Berbers spreken en met wie we via handgebaren en wat kleine woordjes wel kunnen communiceren, maar weinig meer.
Dus ja, we jubelen om wat er getoverd wordt in de keuken, of wat daarvoor moet doorgaan: de ene keer een schaduwplekje onder drie struiken, de andere keer een kloof tussen de rotsen, ’s avonds een speciaal daartoe opgetrokken tent. Ingrediënten die al dagen in de ezelstassen meegezeuld worden, leveren de beste slaatjes, tajines en erwtenomeletten op, afgewerkt met een toef peterselie en geserveerd op plastic borden met een bloemetjesmotief. En dat allemaal in een eetkamer die bestaat uit tussen de rotsen uitgespreide picknickdekens, tapijten en een tafellaken. Geen mens die klaagt.
“Als landschappen konden praten, zou de Saghro blaffen, niet spinnen. Pure verlatenheid is het”