“Ik reken erop dat ik helemaal klaar geraak voor de Spelen”
Voor het eerst sinds zijn zware val in Dwars door Vlaanderen koerst Wout van Aert (29) weer in een peloton. Maar denk niet dat alle leed geleden is. “Ik heb nog altijd last”, vertelt hij in Noorwegen.
Rustig, ontspannen, af en toe met een glimlach. In Voss, een aardig Noors provinciestadje omgeven door fjorden en meren, zit Wout van Aert er opvallend relaxed bij. De drukte, de stress van een rittenkoers: voor één keer, geeft hij grif toe, heeft hij er echt plezier in. “Ik ben blij weer te kunnen koersen”, klinkt het gemeend. “Als je zolang aan de kant hebt gestaan, is het een leuk om weer wielrenner te zijn.”
We zijn intussen 56 dagen na je val. Hoe is het met je lichaam?
“Jammer genoeg kan ik niet zeggen dat ik geen hinder meer heb. Ik kan goed trainen, gelukkig, maar ’s avonds, of na de training, is er altijd wel wat nalast. Begrijpelijk. Ik had zeven ribbreuken, aan de achterkant, vlak naast mijn ruggenwervels. Als ik lang op mijn fiets zit, geeft dat spanning op mijn spieren. Dan heb ik pijn aan mijn rug. Wat vervelend is. Nee, nog niet alles is helemaal vergeten.”
Dat moet uit zichzelf overgaan?
“Ja. Dat is typisch voor ribbreuken. Er valt weinig aan te doen. Elke pijn, elke hinder binnen de drie maanden na de breuk wordt als normaal beschouwd. En die drie maanden zijn nog niet voorbij. Op de laatste scans kan je de breuken nog wel zien, maar er is voldoende kalkvorming aanwezig om te besluiten dat ze goed aan het genezen zijn. Daarom wil ik het ook niet dramatiseren. Anders zou ik niet aan de start van een koers staan.”
“Toch heb ik mijn blessures onderschat, dat is wellicht de grootste fout die ik gemaakt heb. Na mijn val onthield ik alleen dat ik aan een sleutelbeenbreuk geopereerd moest worden. Al de rest, voor zover ik daar iets van kende, leek best mee te vallen. Maar die schaafwonden waren dermate groot dat ik daar enorm veel pijn van had. Zeker de eerste tien dagen. Daardoor sleepte het allemaal veel langer aan dan ik gedacht en gehoopt had. Wat het weer mentaal moeilijk maakte.”
Intussen smolt je conditie weg?
(knikt) “Jammer genoeg wel. Dat maakte het ongeduld nog groter. Als wielrenner weet je: eenmaal je twee weken niet op de fiets zit, gaat het bij elke dag extra heel snel achteruit. Dus wil je dat voorkomen. Maar dat bleek onmogelijk. Uiteindelijk heeft het drie, vier weken geduurd vooraleer ik weer een fatsoenlijke training kon afwerken. Dat komt bijna overeen met een winterstop. Dan schiet er van je conditie niet veel meer over. Pas twee weken geleden, toen ik naar Spanje ben vertrokken, voelde ik het tij keren. Daar kon ik pas echt weer voluit met mijn training bezig zijn.”
Hoe zwaar is het mentaal geweest?
“Zwaar. Parijs-Roubaix was een heel moeilijke dag. Dat was dik tien dagen na de val, ik zat nog onder de pijnstillers, liep nog met een verband aan het sleutelbeen rond, kon heel weinig … Dat was zo’n moment dat ik plots besefte dat opnieuw koersen nog heel ver weg was.”
In je planning blijf je opvallend voorzichtig. Wat volgt er na deze Ronde van Noorwegen?
“Ik weet het niet. Echt niet. Wat ik zou willen? (lacht) Dat ik hier alle vier de ritten win, in blakende vorm naar huis ga, en vanaf nu alles meepak wat er voor mij ligt. Maar dat gaat niet de realiteit zijn. Ik hoop vooral dat ik over vier dagen met vertrouwen naar huis kan en dat we dan een plan kunnen maken waarbij ik deze zomer in de allergrootste koersen – waar ik denk dat ik thuis hoor – weer meedoe voor winst.”
Dan is de Tour duidelijk een optie.
(haalt schouders op) “In het allerbeste geval kan dat een optie zijn. Maar, nog eens, het is veel te vroeg om daar iets over te zeggen.”
En de Olympische Spelen?
“Dat is iets anders. Tussen nu en de olympische tijdrit liggen nog twee maanden. Daar heb ik nog niet te veel over getwijfeld. Ik reken erop dat ik goed genoeg ga zijn om daaraan deel te nemen. Sowieso ga ik alleen naar Parijs als ik op topniveau ben. Dat is een absolute voorwaarde.”
Hou je er rekening mee dat het ook kan tegenvallen hier in Noorwegen?
“Dat is, om het zwaar uit te drukken, mijn grootste angst. Dat het de eerste rit een beetje pijn doet, dat het nadien erger wordt, dat ik er niet van herstel en dat het opnieuw bergaf gaat. Maar van dat worstcasescenario ga ik niet uit. Ik neem aan dat mijn goede gevoel vanop training bevestigd zal worden.”
Je had nog langer kunnen wachten met herbeginnen.
“Dat had gekund. In andere gevallen zouden we dat misschien gedaan hebben: via training weer naar die topvorm komen. Maar deze keer heb ik er zelf op aangedrongen om snel weer te koersen. Ik heb al zo weinig koersdagen dit jaar. Deze keer wil ik de wedstrijd gebruiken om beter te worden. Plus: het breekt de training.”
Kan je het intussen een beetje plaatsen? Al die maanden van volledige toewijding richting de Ronde en Roubaix ... Om dan – letterlijk – uit te vallen?
(denkt lang na) “Neen, dat kan ik niet plaatsen. Je probeert vooruit te kijken. Maar intussen zijn de klassiekers voorbij. Alles wat nu volgt, is totaal anders. Natuurlijk ben ik daar ook voor gemotiveerd. Maar ik kan nooit meer goedmaken wat ik heb moeten missen. Ik had tot mijn val in Dwars door Vlaanderen ook echt het gevoel dat ik mijn supervorm beet had. Alleen klinkt het altijd zo lullig om dat nu te zeggen. Het brengt niets bij.”
“Of ik het al kan plaatsen? Neen. De klassiekers zijn voorbij. Ik kan nooit meer goedmaken wat ik heb moeten missen”