Bang om oud(ere) te worden
Afwisselend met Maj mag ik op donderdagen een stukje schrijven voor De Standaard. Een hele eer. In de week dat ik niet schrijf, lees ik de verhalen van Maj uit het woonzorgcentrum. Echt blij maken ze me niet. Eerder bang voor de dag dat ik zelf in een ‘rusthuis’ zit. “Een woord waarin oude mannekes en bejaarde vrouwtjes wonen”, zoals ze het zelf cynisch omschrijft.
De columns van Maj zetten me aan het denken over hoe ik zelf oud wil worden. Ik heb ook een tante die in een woonzorgcentrum woont. Ik ga haar met plezier bezoeken, maar echt vrolijk kom ik er niet buiten. Mensen die half ineengezakt aan de eettafel zitten met een koud bord puree voor zich. Het geluid van Ben Crabbé die Blokken presenteert op de achtergrond. (Ver)zorgers die heen en weer crossen om toch maar te zorgen dat iedereen een bord voor zich heeft, een slabbetje aanheeft en de juiste pilletjes inneemt.
Als ik zie hoe wij ouderen laten wegkwijnen en figuurlijk naar de exit van het leven duwen, alsof ze een last zijn voor de maatschappij, kan ik echt janken. Het is triest hoe we onderbemande centra volproppen en zorgverleners aan hun lot overlaten. Als jong persoon maak ik me daar zorgen over, en heel wat generatiegenoten met mij.
Wil ik ook wegkwijnen in een ouderencentrum? Bestaan er überhaupt andere mogelijkheden? Zelf wil ik oud worden in een groot huis met een tuin, samen met vrienden. Een beetje zoals op kot gaan. Op kleine schaal, met één verzorger. Zodat ik nog een krantje kan lezen in de zon en geen maaltijden uit de grootkeuken hoef te eten.
Afgelopen maandag was het Europese dag voor solidariteit tussen generaties.
Ik ben die dag bingo gaan spelen met senioren. En ik heb mij zo hard geamuseerd. Babbeltjes doen over de kleinkinderen, over het leven, over waar we van wakker liggen … Gek genoeg verschilt dat niet zo veel. Jongeren zijn vaak een vergeten groep, omdat ze nog niet bijdragen aan de economie, en hetzelfde geldt voor ouderen. Onterecht natuurlijk. Uiteindelijk zijn zij de schouders waarop het goede leven dat ik leid, is gebouwd.
Van alle mensen vind ik oude(ere) mensen de meest inspirerende. Vaak ook de liefste en meest joviale. Eigenlijk kunnen wij, ‘de jeugd van tegenwoordig’, er nog wat van leren. Mijn beide oma’s zijn altijd al een beetje mijn helden geweest. Ik bewonder hen. Ze zijn de beste luisteraars en mijn wijste raadgevers. Door mijn drukke leven geraak ik nog amper tot bij hen. Toch weet ik dat de dag waarop zij niet meer thuis kunnen wonen en naar het huis van “oude mannekes en bejaarde vrouwtjes” moeten, ik mij schuldig zal voelen dat ik hen niet vaker heb bezocht.
Dus generatiegenoten: bezoek je grootouders, -tantes en -nonkels! En niet om hen “gezelschap te houden”. Nee, omdat ze boeiend zijn. Omdat ze verhalen en een stuk geschiedenis meedragen. Omdat we hen dankbaar moeten zijn.
En voor mezelf hoop ik dat ik, als ik 77 ben, mijn columns niet in een ‘rusthuis’ moet schrijven, maar op een plek waar ik nog steeds intens gelukkig ben en van mijn rust geniet na een hectisch leven.
Uiteindelijk zijn ouderen de schouders waarop het goede leven dat ik leid, is gebouwd