De cijferfetisjist in elke politicus
‘Goed bestuur’ presenteert zich graag als bestuur dat berust op cijfers en numerieke doelstellingen. Wie zich laat leiden door naakte cijfers, laat zich leiden door kennis en expertise. Technocratie als triomf van de rede.
Helaas is de praktijk minder nobel. In realiteit worden we geregeerd door cijfers die complete fictie zijn, maar die wel aanbeden worden als fetisjen. Neem nu de budgettaire regels die Europa dreigt goed te keuren en die voortbouwen op de mythische Maastrichtnormen, vastgelegd in 1992: een goed begrotingsbeleid houdt het tekort onder 3 procent en de overheidsschuld lager dan 60 procent. Heldere cijfers, maar dan zonder ernstige, wetenschappelijke onderbouw. Waarom 60 procent? Omdat dat toen toevallig de gemiddelde schuldgraad was van de onderhandelende landen. Waarom 3 procent? Omdat dat handig rekende.
Onder Duitse druk komt daar nog een nieuwe magische drempelwaarde bij: een schuldgraad van 90 procent. Dat getal gaat bijna zeker terug op het werk van economen Reinhart & Rogoff. Na de financiële crisis van 2010 publiceerden zij een beruchte paper waarin ze beweerden dat er een duidelijk negatief verband bestaat tussen economische groei en een schuldgraad boven de 90 procent – en plaveiden zo de weg voor het desastreuze Europese besparingsbeleid. Alleen baseerden ze zich op kaduke Excel-tabellen en rekenfouten. Van enig verband tussen schuldgraad en economische groei bleek achteraf geen sprake. En toch wordt ‘hun’ 90 procent nu een Europese norm.
Een ander voorbeeld: de inflatiedoelstelling van 2 procent die centrale banken vooropstellen. Nog liever duwen centrale banken de economie richting recessie door de rente in forse sprongen te verhogen, dan dat ze die doelstelling in twijfel trekken. Dát cijfer is dan toch tenminste stevig onderbouwd? Helaas. Niet grondig onderzoek, maar een terloopse opmerking van de Nieuw-Zeelandse minister van Financiën in 1988 deed de centrale bank van dat land als eerste de doelstelling aannemen. De anderen centrale banken volgden.
Nochtans bestaat er niet één optimaal inflatieniveau, gelijk voor alle landen, in alle omstandigheden. Evenmin is er een duidelijk verband tussen lage inflatiecijfers en betere economische prestaties (of omgekeerd). Bovendien moeten we de laatste jaren toch geleerd hebben dat inflatie veel vormen en oorzaken kan hebben, en dat rentetarieven niet altijd het geschikte instrument zijn om zulke inflatiepieken te bevechten.
De macro-economie wordt dus gedomineerd door een vreemde paradox: we verwachten bestuurd te worden op basis van expertise, in realiteit worden we geleid op basis van cijfers die stommelings zijn ontstaan, maar wel verregaande en perverse effecten hebben. Het gevaar? “Hitting the target, missing the point.” Slaaf worden van de doelstelling. Ook al is die inhoudsloos en onzinnig. Maar met heldere, ronde cijfers valt nu eenmaal niet te redetwisten, toch?