Ranzige post
De dag na mijn vorige column in deze krant open ik mijn inbox op Instagram. Iemand heeft me een foto gestuurd. Op de profielfoto van de afzender is een man te zien, ik schat rond de veertig. In mijn hoofd gaan alle alarmbellen af. Ik open de foto toch. Het is een in de spiegel genomen foto van een mager mannetje. Dat zie ik omdat hij geen T-shirt aan heeft. Ook geen broek trouwens. Hij draagt een strakke blauwe onderbroek. Ik kan zijn piemel erdoor zien. Onder de foto staat “hey mauro michielsen”. Ik had de foto beter nooit geopend. Ik blokkeer de man. Daarna ga ik verder met mijn leven. Toch blijft het incident in mijn hoofd spoken. Die beelden krijg ik er niet meer uit.
Op mijn zestiende werd ik voorzitter van de Scholierenkoepel. De dag nadat ik verkozen werd, publiceerde het Nieuwsblad een portret van mij. Mijn allereerste artikel in de krant. Ik was zo trots. Tot ik de reacties las in de commentaarsectie onder het artikel en zag hoe mijn inbox op sociale media explodeerde. Honderden haatdragende berichten kreeg ik, van “woke-product!” tot “ga naar de kapper!” en “ik moet kotsen van uw gezever”. Mijn maag keert nog steeds om als ik ze nu teruglees.
Ondertussen ben ik geen voorzitter meer, maar de persoonlijke berichten zijn nooit gestopt. Het werd deel van mijn leven. Ook nu, telkens als deze column verschijnt, krijg ik berichten van onbekenden. Het grootste deel komt van leeftijdsgenoten die fan zijn van wat ik doe of zich herkennen in wat ik schrijf. Dat is geweldig. Maar er zijn dus ook ongepaste, haatdragende en grensoverschrijdende reacties. Ik heb er geen probleem mee dat mensen kritiek uiten of het inhoudelijk oneens zijn. Ik erger me wel aan de respectloze internettrollen die me op een maandagmiddag de woorden “achterlijke mongool” sturen omdat ze me in het journaal zagen – hebben die niets beters te doen? Wie daar vreugde uit haalt, moet heel verzuurd zijn.